Hoofdregel: bestuurder niet aansprakelijk tenzij ernstig persoonlijk verwijt te maken valt
Wanneer door een vennootschap een fout wordt gemaakt bij de uitvoering van een overeenkomst of wanneer schade aan een ander wordt toegebracht buiten een overeenkomst, bijvoorbeeld in het verkeer, en de vennootschap zelf biedt onvoldoende verhaal voor de vordering, dan wordt regelmatig de vraag gesteld of de bestuurder/directeur aansprakelijk kan zijn voor de schade. Zeker wanneer er sprake is van eenvoudig te voorkomen schade of van het moedwillig niet nakomen van een overeenkomst (grove wanprestatie) worden de pijlen op de bestuurders gericht.
Het is niet zo dat een fout van de NV of BV meteen ook een fout van de bestuurder is waarvoor deze aansprakelijk gesteld kan worden. Voor aansprakelijkheid van een bestuurder gelden zwaardere eisen. De bestuurder moet in de eerste plaats een persoonlijk verwijt kunnen worden gemaakt van de fout. Dit betekent dat hij niet verantwoordelijk is voor een fout van een medebestuurder of van een ondergeschikte. Dat is niet voldoende. In de tweede plaats moet hem een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt, dus niet een “gewoon” verwijt. De Hoge Raad heeft dit recent nog eens bevestigd, in HR 5-9-2014, ECLI:NL:HR:2014:2627. De Raad overwoog:
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).
De Hoge Raad vindt dat het maatschappelijk belang eist dat een bestuurder zich ondernemer moet kunnen voelen en dat hij zich niet in onwenselijke mate door defensieve overwegingen moet laten leiden. In de uitspraak verwees de Hoge Raad naar een eerder arrest van 20 juni 2008. Daar betrof het de aansprakelijkstelling van een bestuurder door een individuele aandeelhouder. Ook dergelijke claims mogen zich tegenwoordig in een behoorlijke belangstelling verheugen. In dit arrest overwoog de Hoge Raad:
Ingevolge art. 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Deze bepaling wordt naar vaste rechtspraak aldus uitgelegd, dat voor aansprakelijkheid op de voet daarvan noodzakelijk is dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Bij de beoordeling of de bestuurder inderdaad een ernstig verwijt treft als zojuist bedoeld, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken (HR 29 november 2002, nr. C 01/096, NJ 2003, 455).
In deze zaak gaat het echter niet om de aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover de rechtspersoon die hij bestuurt, maar tegenover een individuele aandeelhouder. Het onderdeel stelt in wezen de vraag aan de orde of de voormelde norm voor interne aansprakelijkheid overeenkomstig heeft te gelden wanneer een individuele aandeelhouder een bestuurder aansprakelijk stelt voor de wijze waarop deze zijn bestuurstaken heeft uitgeoefend. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. Door een hoge drempel te aanvaarden voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover de door hem bestuurde vennootschap wordt mede het belang van die vennootschap en de daarmee verbonden onderneming gediend omdat daardoor wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Gezien de zelfgekozen betrokkenheid van individuele aandeelhouders bij de gang van zaken binnen de vennootschap, brengen de in art. 2:8 lid 1 BW bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid mee dat de hoge drempel van art. 2:9 BW overeenkomstig van toepassing is bij een door een individuele aandeelhouder tegen een bestuurder aanhangig gemaakte aansprakelijkheidsprocedure.
Ook voor de aandeelhouder die de bestuurder aansprakelijk wil stellen geldt dus een behoorlijke drempel. De bestuurder moet een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Ook hier motiveert de Hoge Raad de beslissing doordat de defensieve overwegingen voor een bestuurder niet wenselijk zouden zijn. Natuurlijk kan de bestuurder/directeur/ondernemer die zich desondanks bedreigd voelt een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering afsluiten. Een ongeluk kan in een klein hoekje liggen. Een bestuurder kan zomaar iets over het hoofd zien. In de eerste uitspraak hierboven, had de bestuurder zich onvoldoende gerealiseerd toen hij ten laste van de vennootschap een eerste pandrecht moest vestigen, dan er al een pandrecht gevestigd was en het te vestigen pandrecht – dus – een tweede pandrecht werd, dat achtergesteld was bij het eerste pandrecht. Een ondernemer met minder aandacht voor bancaire condities kan hier een uitglijder maken.
Wanneer ernstig persoonlijk verwijt?
Wanneer kan nu een voldoende ernstig verwijt worden gemaakt? Dit kan toch al snel het geval zijn. Het gaat er volgens de Hoge Raad om dat de ondernemer wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (met het tweede pandrecht). Een ondernemer die veel aan zijn hoofd heeft, misschien lang heeft onderhandeld met de bank en zich misschien vooral heeft geconcentreerd op het tarief en de looptijd van de lening, kan hier onvoldoende aandacht voor hebben. Achteraf zijn de spanning en de drukte vaak niet meer goed te reconstrueren en wordt de fout sterk uitvergroot.
Ook al legt de Hoge Raad de lat voor aansprakelijkheid van een bestuurder hoger dan bij aansprakelijkheid van de vennootschap zelf, zekerheid geeft dit bepaald niet en een verstandige bestuurder zal zich in ieder geval wel zo defensief gedragen dat hij een goede bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering afsluit, lijkt mij.
Mr. Gerrit Wempe 16 februari 2015