Op dit moment zijn er veel mensen die samenleven of samenwonen, zonder dat zij een huwelijk of een geregistreerd partnerschap hebben gesloten. Vaak hebben zij wel een samenlevingscontract gesloten. Als na een jarenlange samenleving de relatie eindigt, ontstaat er een discussie over de afwikkeling van de financiële gevolgen van de samenleving.
In een samenlevingsovereenkomst is vaak een regeling opgenomen voor het betalen van de kosten van de huishouding. Daarbij spreken zij af dat zij zich verplichten naar evenredigheid van hun inkomen, bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding wordt vaak gerekend de huur van de hen gezamenlijk bewoonde woning, de premies van verzekeringen, de kosten van gezamenlijke vakanties en kosten van medische verzorging. Onder de kosten huishouding vallen ook de kosten van de rente van de hypothecaire geldlening welke is aangegaan voor de door partijen gezamenlijk te bewonen woning. Vervolgens staat in het samenlevingscontract dat wanneer één van partijen meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding, deze een vordering kan instellen jegens de andere partij.
In de procedure van de Hoge Raad van 8 juni 2012 (LJN BV 9539, RFR 2012/94), hebben de man en de vrouw een affectieve relatie gehad waarbij zij hebben samengewoond in een woning. De woning hebben partijen laten bouwen op een stuk grond dat zij in 1993 gezamenlijk hadden aangekocht. De woning hadden zij gezamenlijk in eigendom. Uit de relatie zijn twee kinderen geboren. Na het beëindigen van de relatie vorderde de man dat de vrouw de helft van alle kosten die betrekking hadden op de woning, diende te betalen. Daarbij vorderde hij van de vrouw een bedrag van € 325.721,80 uit hoofde van verdeling van de woning en de door hem betaalde bedragen.
In cassatie ging het om de vraag in hoeverre de vrouw dient mee te betalen aan de door de man voor de woning betaalde hypotheekrente en premie levensverzekering. De Hoge Raad stelde dat in dergelijke gevallen zowel de vraag of bepaalde afspraken zijn gemaakt en welke inhoud die afspraken hebben, dient te worden beantwoord aan de hand van het Haviltex-criterium. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en wordt acht geslagen op het feitelijk handelen van partijen. Het hof had in deze kwestie volgens de Hoge Raad niet kenbaar aandacht besteed aan het verweer van de vrouw. De vrouw had namelijk gestel dat partijen zich hebben gedragen in overeenstemming met door hen stilzwijgende gemaakte afspraken en de tussen hen feitelijk gegroeide taakverdeling. Het hof had deze stelling moeten betrekking in de beoordeling van het geschil, waarna de Hoge Raad de zaak terugverwees naar het hof Amsterdam.
Het Hof Amsterdam overwoog vervolgens in haar uitspraak van 28 april 2014 dat het zwaartepunt van de verzorgende en huishoudelijke taken steeds meer voor rekening van de vrouw zijn gekomen. De vrouw was eerst drie werkdagen en later alle dagen overdag beschikbaar, terwijl de man thuis aan het werk was. De vrouw heeft haar inkomen, dat aanzienlijk lager was dan dat van de man, volledig aangewend voor kosten van de huishouding en geen spaarrekening opgebouwd.
Uitkeringen boven haar reguliere inkomen heeft zij grotendeels overgemaakt naar de bankrekening van de man. De man heeft de overige bestedingen voor zijn rekening genomen. Gedurende een reeks van jaren hebben partijen hun samenleving op deze wijze ingericht zonder dat de man van de vrouw verlangde dat zij de helft van de door hem betaalde hypotheekrente en premie levensverzekering zou vergoeden. Het hof besliste dan ook dat partijen zich hebben gedragen in overeenstemming met stilzwijgend door hen gemaakte afspraken en de feitelijk tussen hen gegroeide taakverdeling, en dat een verrekeningsaanspraak van de man in dit verband stilzwijgend is uitgesloten. De man komt derhalve geen vordering toe tot vergoeding van door hem in deze periode betaalde hypotheekrente.
Een recentere uitspraak hierover is van het gerechtshof Amsterdam, 24 oktober 2017 ECLI:LNL:GHANS: 2017:4341.
In deze zaak waren partijen overeengekomen de bijdrageverplichting en huishoudelijke uitgaven te laten lopen via een gezamenlijke rekening, waardoor de omvang van ieders inbreng en deze uitgaven inzichtelijk was. Partijen echter hielden zich niet aan deze bijdrageverplichting. Integendeel zij hadden hun inkomen deels ook, via een en/of rekening vermengd, zodat niet achteraf de afzonderlijke bijdrageverplichtingen kon worden vastgesteld. Partijen leven van hun beider inkomen en deden ieder vanaf een eigen bankrekening de uitgaven die nodig waren om het huishouden draaiende te houden voldeden. Beide partijen hebben in de procedure ieders bijdrage in de uitgaven willen onderbouwen door pagina lange overzichten, waarop een korte omschrijving van de uitgaven, zoals bijvoorbeeld Albert Heijn, Kruidvat en cartridges printer. Daarop had ieder ook uitgaven achterwege gelaten. Het hof meende dat uit deze overzichten niet de omvang van de huishoudelijke kosten en ieders bijdrage daarin vastgesteld kon worden.
Conclusie: ook al is in een samenlevingsovereenkomst overeengekomen dat de ene partij een vordering kan instellen jegens de andere partij wanneer hij meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding, dan nog kan dit worden afgewezen wanneer de feitelijke situatie door partijen anders is ingevuld.